Ik ben geboren op de Kranendijk en als je dan naar kleuterschool moest konden je ouders kiezen tussen de katholieke kleuterschool in Achthuizen en de openbare kleuterschool in de Langstraat. Naar Achthuizen was er geen vervoer geregeld dus kozen mijn ouders voor de Langstraat omdat voor die school taxivervoer geregeld was.
Als je dan op je zesde naar de grote school moest dan ging je op de fiets naar de lagere school in Achthuizen. Had iets met geloof te maken. Dus op mijn vierde ging ik met de taxi naar de kleuterschool in de Langstraat en dit vervoer werd verzorgd door de vader van Adri Visbeen. Wij vonden dat schitterend omdat je anders nooit in een auto zat, dat was al een avontuur en omdat Visbeen altijd grapjes maakte en het dus altijd gezellig en rumoerig was in de taxi. Een gebeurtenis herinner ik mij nog goed omdat de taxi terwijl hij al bijna op de Kranendijk was om moest rijden vanwege de brandweerslangen die over de weg lagen. De boerderij van Stoutjesdijk brandde toen af, althans, de schuur. Ik had nog nooit een brand gezien en het was een geweldig fikkie.
Op de kleuterschool in de Langstraat heb ik een goed en een slecht jaar gehad. Mijn eerste jaar was het slechte jaar omdat ik toen een hele strenge oude juffrouw had met een knotje en die sloeg vaak en hard zodat je een paar keer per week rondliep met gloeiende oren. Als je stil was dan was het goed, verder hoefde je niets uit te voeren.
Het tweede jaar was alleen maar leuk omdat wij toen een lieve juffrouw hadden die niet sloeg en leuke/ leerzame dingen organiseerde. Visbeen is mij ook een keer vergeten dus toen ik uitgespeeld was kwam ik erachter dat de taxi al weg was en de juf heeft mij toen achter op de Solex naar de Kranendijk gebracht.
Op mijn zesde ging ik op de fiets naar de school in Achthuizen. Op mijn achtste verhuisden wij van de Kranendijk naar de Langstraat dus wij gingen van een dorp naar de stad. Daar viel voor een kind heel veel te zien en te beleven. Er waren een kerk, twee winkels, een café, een timmerwerkplaats, een wagenmaker, een smederij, een vrachtwagenbedrijf en een garage/benzinepomp taxibedrijf. Wij woonden op Langstraat 22 en dat was naast de winkel van de familie Kaslander. De winkel was waarschijnlijk niet groter dan 7 m2 en had een raam en dat was de etalage. In de etalage stonden de glazen potten met Engels drop en ander snoep en als je de deur binnen kwam hingen daar de worsten en klompen boven je hoofd. Hoe klein het ook was, er was alles wat je nodig had, al moest mevrouw Kaslander het gevraagde vaak op zolder gaan halen.
Midden in het dorp was nog een soortgelijke winkel waar Betje van Eck de eigenaar van was en die winkel was ongeveer even groot en daar hadden ze een rek met dezelfde glazen potten waar al dat lekkere snoep in zat. Wij werden dus vaak om een boodschap gestuurd en dat werd dan op de rekening gezet die je zaterdags ging betalen. Soms viel het mee soms viel het tegen. Zondags gingen de mensen naar de kerk en na de kerk gingen de vrouwen bij elkaar koffie drinken of naar huis en de mannen gingen naar het café van Van Kouteren om een sigaar te roken en een potje te biljarten en een frisdrankje te nuttigen. Het moet daar heel gezellig geweest zijn want ze kwamen er altijd vrolijk en meestal wat zijwindgevoelig weer uit. Als ze dan thuis gegeten hadden en een middagdutje gedaan hadden gingen ze naar “de Kaai” dat was een terreintje bovenaan de Beatrixstraat waar ze achter het huisje van Keetje de Schoenmaker uit de wind gingen staan om het laatste nieuws en allerlei andere wetenswaardigheden te bespreken. Wij stonden daar als kind vaak bij en hoorden ook wel zaken die wij nog niet helemaal begrepen maar waar iedereen erg om moest lachen, dus het was heel leerzaam.
De wagenmaker was toen ik een kind was al gepensioneerd maar de werkplaats was er nog en als het slecht weer was mochten wij daar in spelen. De eigenaar was Marien Wouters. De timmerwerkplaats was nog volop in bedrijf en daar werkte de eigenaar Huib Okker en zijn twee zonen Theo en Dick Okker. De werkplaats van de timmerman stond waar nu de tuin van Jan de Jong is. Daar viel veel te zien net als in de smederij van “de oude smid” waar de broer van Huib, Hannes Okker werkte. De smidse is nog intact. Daar was het nog spectaculairder met een smidsvuur, veel gehamer en grote vonken. Soms mocht je daar helpen en een klein stukje ijzer in het vuur roodgloeiend maken en dan op het aambeeld plat slaan. Ook werden er toen nog wel paarden beslagen, van die hele grote met sokken en als die geen zin hadden om beslagen te worden kon je beter uit de buurt blijven en het van een veilige afstand bekijken. Als de smidse gesloten was dan was het terrein er omheen ook leuk speelterrein vanwege het oude ijzer en oude landbouwmachines die er opgeslagen waren. Dat was bepaald niet ongevaarlijk omdat uit het niets de “oude smid” op kon duiken en die had hele grote en harde handen en ook nog een “poeppestok”. Als je niet op tijd weg was had je alweer gloeioren of zere billen. Waarschijnlijk vond hij het gevaarlijk als je daar speelde en vonden wij dat niet. Ook werd je natuurlijk als je bij de timmerman stond te kijken om een boodschap gestuurd en moest je naar de smid om een potje “hamerstelenvet”. De smid deed dan een beetje vet in een potje en stuurde je weer terug met de vraag of je een “spijkerzeefje” of een “plintenladdertje” bij de timmerman op wilde halen. Ik begin nu te vermoeden dat ik in de maling genomen ben. Achter het grasland van dhr. Schaap, in de polder waren vroeger volkstuintjes. Dit heette: “De koeienscheet”. Dit huurden mensen van Okker. Daar kon je dus aardbeien, bosbessen en “doornappels” (kruisbessen) vinden. Uiteraard vonden mensen dat niet zo leuk dus dat diende ook met de nodige omzichtigheid te gebeuren anders had je alweer van die gloeioren. Kinderen hadden vroeger vaak last van gloeioren.
Met dank aan Johan Kreeft.